Ik heb jaren in een kleine rode auto gereden. Met deze kleine rode auto heb ik geleerd en begrepen Hoe de Roos van Leary werkt.
Het was mijn eerste echt nieuwe auto en natuurlijk was ik er heel zuinig op. Reed keurig de toegestane snelheid, haalde alleen in wanneer dat echt mogelijk was.
Wat ik niet kon voorkomen was dat als ik dan aan het inhalen was er vaak zo’n grote donkere auto met een sterembleem, vier cirkels of 4 blauwwitte taartpunten in een cirkel op de motorkap met een rotgang op mij af kwam. Terwijl ik rustig op de linkerbaan met 121 km per uur een andere automobilist die 118 km per uur reed aan het inhalen was. Vlak achter mij trapte hij (of zij?) op de rem. Signaleerde met de koplampen. Ik kreeg het gevoel dat ik van de weg gedrukt werd. Dat ik er niet mocht zijn.
Onder de indruk van de grootte, de kleur, de snelheid en de dwingende rijstijl van de chauffeur gaf ik een dot gas om maar zo snel mogelijk aan de kant te gaan voor dit imponeergedrag.
Met een kwaaie of geïrriteerd kop van de andere bestuurder werd ik gepasseerd. En ik voelde mij klein en onbetekenend.
Ik baalde dat iemand zo onaardig tegen mij deed. Met tot gevolg dat ik de volgende keer dat er zo’n zwart gevaarte aan kwam zo snel ik kon maakte dat ik op de rechter weghelft terecht kwam. Zodat ik maar niemand lastig zou kunnen vallen.
Na verloop van tijd ging ik mij aan dit gedrag, zowel van mijzelf als van de ander ergeren. Ik wilde mij niet meer zo onderdanig aan die anderen gedragen. En koos ervoor ander gedrag te vertonen.
De volgende keer, dezelfde situatie, bleef ik 120 rijden tijdens de inhaalmanoeuvre. Ogenschijnlijk rustig, vanbinnen boos en opgefokt. Bleef de imponeerder duwen, met de lichten knipperen, dan liet ik het gas los. Bleef hij doorgaan, dan tikte ik zachtjes mijn rem aan. Na het inhalen voegde ik tergend langzaam in op de rechter rijstrook. ‘Wat nou jij met je grote auto en rotgedrag! Ik ben net zoveel waard als jij, ik laat me door jou niet opjagen!’
De bestuurder van de auto keek meestal woest, stak zijn middelvinger op, probeerde mij te snijden. En ik? Ik voelde me rot, want dit wilde ik ook niet. En koos ervoor om nóg ander gedrag te vertonen.
De volgende keer, dezelfde situatie, bleef ik 120 rijden tijdens de inhaalmanoeuvre. In mijn hoofd de gedachte: wij zijn allebei evenveel waard, ik ga voor je aan de kant zodra dat kan, ik laat me niet door jou opjutten. Zodra het kon voegde ik uit, zocht oogcontact met de andere bestuurder, glimlachte naar hem en stak mijn duim op. Meestal glimlacht de ander terug. Maakt soms zelfs een verontschuldigend gebaar en vervolgt zijn weg. En ik reed heel tevreden én met een glimlach op mijn gezicht verder.